... your login credentials do not authorize you to access this content in the selected format. Access to this content in this format requires a current subscription or a prior purchase. Please select the WEB or READ option instead (if available). Or consider purchasing the publication.
De situatie op de arbeidsmarkt is verbeterd, maar het herstel is nog lang niet afgerond
De situatie op de arbeidsmarkt in de OESO‑landen is verbeterd, maar het herstel van
de recente economisch crisis is in de diverse landen zeer verschillend. De werkgelegenheid
groeit in de OESO‑landen nog steeds te langzaam om de leemtes veroorzaakt door de
crisis binnen afzienbare tijd te overbruggen. De arbeidsmix is verschoven naar meer
deeltijdwerk, weg van productie‑ en constructiebanen, waardoor het voor sommige werklozen
moeilijker is geworden om voltijds werk te vinden. Dit betekent dat de werkloosheid
hoog zal blijven, zelfs aan het einde van 2016. In Q4 2014 was de gemiddelde werkloosheid
in de OESO‑landen 7,1%, en dit was nog steeds 1,6 procent hoger dan het niveau van
voor de crisis. De werkloosheid zal naar verwachting gedurende de rest van 2015 en
2016 langzaam blijven afnemen tot 6,6% in het laatste kwartaal van 2016. In Griekenland
en Spanje blijft de werkloosheid echter hoger dan 20%. De werkloosheid op de lange
termijn blijft ook onacceptabel hoog en er bestaat het gevaar dat veel van deze werklozen
zich niet langer betrokken zullen voelen bij de arbeidsmarkt, waardoor het moeilijker
is om de werkloosheid te reduceren. De werkloosheid onder de jongeren is in veel landen
nog steeds een stuk hoger dan voor de crisis, en dat geldt ook voor het aantal jonge
mensen dat niet werkt of studeert. De zwakke groei van de reële lonen is nog steeds
zorgwekkend, vooral in de eurozone.
Het minimumloon moet goed worden uitgelijnd met het belastingbeleid, zodat de inkomens
van laagbetaalde werkers effectiever worden gesteund
Er is onlangs een wettelijk minimumloon in Duitsland geïntroduceerd, zodat nu 26 van
de 34 OESO‑landen een bepaalde vorm van nationaal minimumloon hebben. Een minimumloon
kan het inkomen van laagbetaalde werkers ondersteunen, maar dit hangt van twee belangrijke
factoren af. Ten eerste mag het minimumloon niet te hoog zijn, omdat dit anders tot
banenverlies en inkomensverlies van laagbetaalde werkers kan leiden. Ten tweede moet
het minimumloon worden uitgelijnd met het belastingbeleid om te verzekeren dat de
toename van het minimumloon leidt tot een hoger netto inkomen, terwijl de arbeidskosten
voor werkgevers slechts in beperkte mate worden verhoogd.
Loonverschil is kleiner in landen die beter voldoen aan de toenemende vraag naar vaardigheden
De ongelijkheid is in het merendeel van de OESO‑landen toegenomen en acties om deze
trend te stoppen of om te keren staan hoog op de beleidsagenda. De nieuwe bevindingen
van het Onderzoek naar de Vaardigheden van Volwassenen inzake IT‑vaardigheden wijst
op de rol die deze vaardigheden spelen als oorzaak van de inkomensverschillen tussen
de landen, wat een belangrijke reden is voor de ongelijkheid van de gezinsinkomens.
Over het algemeen geldt dat investering in vaardigheden gevolgen heeft voor het loonverschil,
vooral als het aanbod van deze vaardigheden schaars is vergeleken met de vraag. In
landen waarin de vaardigheden minder gelijk zijn verdeeld, bestaat ook een groter
loonverschil. Een betere inzet van de vaardigheden kan het verschil verkleinen, door
de onderlinge band tussen de vaardigheden van werkers, productiviteit en lonen te
versterken.
Activatiebeleid voor meer inclusieve arbeidsmarkten
Het is van essentieel belang om te verzekeren dat alle mensen meer kansen krijgen
om actief te zijn op de arbeidsmarkt, gezien de snelle vergrijzing en de noodzaak
om de economie te herstellen en de sociale wonden te genezen die door de wereldwijde
economische en financiële crisis werden veroorzaakt. Een effectief activatiebeleid
kan het productieve potentieel van de bevolking in elk land waarmaken en bijdragen
tot de economische groei, tot sociale cohesie en een duurzaam stelsel van sociale
bescherming. Hiervoor is het nodig de motivatie van werkzoekenden te handhaven, terwijl
ze ook hun inzetbaarheid verbeteren en hun kansen vergroten om een geschikte baan
te krijgen en te behouden. De toepassing van deze drie elementen (motivatie, inzetbaarheid
en kansen) moet op effectieve en efficiënte wijze worden aangestuurd door arbeidsmarktinstellingen
en beleidsbepalingen, die de hoekstenen zijn van elke succesvolle activatiestrategie.
De kwaliteit van het arbeidsleven: inkomensmobiliteit, arbeidsmarktrisico en ongelijkheid
op de lange termijn
De manier waarop loonverschillen leiden tot een langdurige ongelijkheid op de arbeidsmarkt
hangt af van de mate van inkomensmobiliteit, gedefinieerd als mensen die de inkomensladder
beklimmen en afdalen en wel of geen werk hebben. Er worden simulatietechnieken gebruikt
om de loopbanen van arbeidskrachten in 24 OESO‑landen te analyseren op basis van zgn.
'short panel data'. Gemiddeld worden drie kwartalen van ongelijkheid per jaar gezien
als permanent, terwijl de rest als gevolg van de mobiliteit gedurende de levenscyclus
wordt uitgevlakt. De mobiliteit lijkt niet groter te zijn in landen met meer ongelijkheid.
Chronische werkloosheid, zwakke cognitieve vaardigheden, atypische werkuren en een
lage productiviteit zijn de grootste indicaties van lage inkomsten op de lange termijn.
Werkloosheidsverzekeringen spelen een belangrijke rol bij het veiligstellen van de
loopbanen van werkers door de inkomensrisico's als gevolg van werkloosheid te reduceren.
Minimumlonen reduceren het risico van extreem lage lonen, maar het gevolg daarvan
voor een vermindering van de inkomensongelijkheid op de lange termijn is beperkt,
gezien het egaliserende effect van de mobiliteit en de mogelijk negatieve gevolgen
voor de werkgelegenheid.
Verbetering van de werkkwaliteit in opkomende landen
Het aantal banen van slechte kwaliteit in opkomende landen is zorgwekkend. Ook al
is dit moeilijk te meten vanwege de beperkte beschikbaarheid van data, toch wordt
de werkkwaliteit in grote opkomende landen geanalyseerd op basis van de drie factoren
van het Raamwerk voor Werkkwaliteit van de OESO: inkomenskwaliteit (een combinatie
van gemiddeld inkomen en ongelijkheid); zekerheid van de arbeidsmarkt (zowel de kans
op werkloosheid en de kans op extreem lage lonen); en de kwaliteit van de werkomgeving
(gemeten als het effect van stress op het werk of zeer lange arbeidsuren). De opkomende
landen scoren voor deze drie factoren lager dan de OESO‑landen. Jongeren, laaggeschoolde
mensen en informele werkers doen gewoonlijk het werk met de laagste kwaliteit. Vanuit
een beleidsperspectief wijst de ervaring van de best presterende OESO‑landen op het
feit dat een hoge werkkwaliteit verband houdt met een hoge werkgelegenheid. Dit betekent
dat maatregelen om de werkkwaliteit te verbeteren niet noodzakelijkerwijs gezien moeten
worden als een druk op de werkgelegenheidsverruiming. De beleidsbepalingen voor de
arbeidsmarkt en voor sociale bescherming die het meest geschikt zijn voor de stimulering
van een goede werkkwaliteit in opkomende landen worden geïdentificeerd.
Deze samenvatting is geen officiële OESO-vertaling.
Reproductie van deze samenvatting is toegestaan, mits het OESO-copyright en de titel
van de oorspronkelijke publicatie worden
vermeld.
Meertalige samenvattingen zijn vertaalde uittreksels van OESO-publicaties die oorspronkelijk
in het Engels en
Frans zijn gepubliceerd.
Deze zijn gratis te verkrijgen via de Online Bookshop van de OESOwww.oecd.org/bookshop
Neem voor meer informatie contact op met de eenheid OECD Rights and Translation, Public
Affairs and Communications Directorate
op, [email protected] of per fax: +33 (0)1 45 24 99 30.
OECD Rights and Translation unit (PAC) 2 rue André-Pascal, 75116 Paris, France